rock the house

(gedicht en eigen schilderij gepubliceerd in gedichtenbundel 'mijn herinnering' van Gerard Rozeboom, 2019)

de hand zet alles in beweging

gooit heilige huisjes omver

veiligheid

hangt aan een klein draadje

als iemand in je leven komt

je emoties beroert

je kwetsbaar, onzeker maakt

je verhardt

door je opgeworpen muurtje

weet dan

dat mijn huisje openstaat

uit alle macht

houd jij de beweging tegen

te kwetsbaar

om je te openen




jAls gastschrijver in de krant de Gelderlander:


Oppassen op een huis met hun huisdieren in Bemmel. Vanuit mijn appartement in Nijmegen goed te doen, mijn werk en afspraken kunnen gewoon doorgaan. Nijmegen, omringd door de mooiste natuurgebieden. De Ooij, de Spiegelwaal, de Waal, Hatertse Vennen. Vanuit alle kanten geeft het water een gevoel van ruimte en het bos de koestering van groene beschutting.

Heerlijk de ruime, zonnige tuin, de bloemen, het uitzicht op weiland en paarden. De kat op jacht. De kippen scharrelend door de bloembedden.

Nooit geweten dat kippen zo intuïtief met zon- en maandstand leven. Voor het donker zitten ze veilig binnen en op stok, uit zichzelf. De eerste dag was ik ze kwijt. Weet nu dat ze zelf in het binnenhok gaan slapen. Intussen worden  er twee kippen bijgebracht. De ren wordt een heus kippenhok. De veren vliegen in het rond. Kip één wil de haan voor zichzelf en vecht de nieuwe aanwinsten de tent uit. Het verzet wordt na een paar dagen opgegeven. Niets aan te doen, haan heeft meerdere vrouwen, het is zoals het is.

Vroeg in de ochtend fiets ik van Bemmel naar Nijmegen. Altijd over de Waaldijk, het uitzicht is fenomenaal. De ochtendmist maakt de verte wazig waardoor het lijkt of de Waal en zijn uiterwaarden dichter naar me toe komen. Mijn ogen blijven gefixeerd op dit bijzondere stuk natuur, de weidsheid, de rust. De geluiden van allerlei soorten vogels. Niemand voor me, niemand achter me. Ik kan zingen zo hard ik kan. Dat is dan ook wat ik doe. De hoogste noten ontsnappen mijn mond, vals of hard, het maakt volgens mij niet uit. Ik leef me uit en voel me vrij.

‘Dat ik hier mag wonen’ gaat er door me heen, buiten en toch in de stad. Een golf van gelukzaligheid dwarrelt rondom mijn hart, warm en tintelend.


Als gastschrijver in de krant de Gelderlander:

Hoe gaat het?

 “Hoe gaat het?” vraagt hij als hij bezorgd naar me kijkt.

We lopen het Rijnstrangen klompenpad  in Zevenaar van veertien kilometer in vijfentwintig kilometer.

Eén klompenbordje missen we tijdens een geanimeerd gesprek. Het brengt ons kilometers lang rechtdoor tot we uitkomen op akkerbouwland. Dat loopt vreemd hobbelig. Een boer onderbreekt zijn werk leunend op zijn schoffel en staart ons aan, we lopen toch maar door. Het blijkt doodlopend. Omdraaien en deze weg weer helemaal terug lopen is de enige optie. Een rechte weg, waar je in één aanblik de lengte van overziet. Het is bijna niet te doen.

“Hoe gaat het?” klinkt het weer en wordt door mij beantwoord met een vermoeide blik.

Als hij voor me loopt draait hij zich vragend naar me om en wil nogmaals ongerust zijn vraag stellen als ik hem voor ben en zeg “hoe gaat het?”

We schieten beide in de lach en even vergeet ik hoe moeizaam ik mijn ene been voor het andere krijg en hoe pijnlijk mijn voeten zijn.

Mijn tenen lijken te breken bij elke stap die ik zet.

Alsof ik op klompen het klompenpad loop.  

Op mijn schoenen loop ik nog minder goed dan op mijn wilskracht.

Bij elk zijpaadje denk ik ‘een verkorte weg?’ Maar nee, helaas. Met mijn blik op nul en verstand op oneindig lopen we stug en dapper door.

“Je zegt steeds minder.”

“Nou, ga je gang, praat jij maar” zeg ik om mijn energie te sparen.

Mijn vriend wijst me op de mooie omgeving. Lichtelijk geïnteresseerd kijk ik op en bevestig dat het grote niets, weiland na weiland inderdaad mooi is.

Talloze keren klimmen we over prikkeldraad. Houten trapjes ervoor en erachter ter ondersteuning. Elke beklimming lijkt me een obstakel als een berg in Zevenaar. Geconcentreerd stap ik er op het houten trapje, been hoog over het prikkeldraad gestrekt, om weer neer te komen op het plankje erachter. En met een sprongetje eraf het gras in.

De allerlaatste prikkeldraadhindernis. De hoogste trap dit keer, het maakt me secondenlang stil en bedachtzaam. Hoe ga ik deze nemen. Ik stap erop met één been en probeer uit alle macht mijn lichaam mee omhoog te nemen. Been zo hoog als nu nog mogelijk is om het prikkeldraad niet te raken. Aan de andere kant gelukkig een uitgestoken hand die ik dankbaar aanneem.

 

Ik ben hier nu toch dus maak er maar het beste van.

Tussendoor even languit in het gras op mijn jas, mijn benen strekken en voeten in de lucht. Het is moeilijk weer op gang te komen, mijn benen slingeren voelbaar maar niet zichtbaar, mijn spieren verdoofd.

Even een minuutje op elke bank die naar me lonkt als mijn warme bed om twee uur ‘s nachts.

Mijn vriend motiveert me de laatste kilometer met “alleen de bocht nog om, dan zijn we er.” Met een lege blik kijk ik hem aan.

Bij station Zevenaar zak ik dankbaar uitgeput op het bankje wachtend op de trein naar huis. Lekker zitten een uur lang. Ik kan me niets heerlijkers voorstellen.

‘Hoe gaat het?’

Mijn lieve vriend, die marsen van honderdvijfentwintig kilometer loopt, zou hij hier iets van snappen?